Ze is net de deur uit. Mijn coachcliënt, die als manager bij een grote landelijke non-profitclub werkt. En zichzelf een beetje kwijt is geraakt, onderweg. Ons gesprek ijlt nog wat na in mijn hoofd. Prima onderwerp voor een blog, realiseer ik me opeens. Want zij laat zich dan wel door mij coachen, maar ik zie zoveel meer mensen die met hetzelfde worstelen: Jezelf een beetje kwijtraken in je werk.
Natuurlijk vraagt werk soms om aanpassing. Om rekening houden met de omstandigheden. Met belangen van collega’s, leidinggevenden en klanten. Niks mis mee; dat is wat we professionaliteit noemen. Het verschil tussen thuis wel in je afgedragen spijkerbroek met je benen op tafel zitten, en op je werk (meestal) niet, zeg maar. Maar wanneer wordt het teveel?
Mijn cliënt werkt in een team van managers die, volgens haar, de kunst verstaan van strategisch handelen en politiek bedrijven. En zij is recht door zee, heeft een scherp oog voor de risico’s, denkt na, bekent kleur. Ze staat te boek als “kritisch”. Met bewondering kijkt ze naar haar collega’s die een olifantshuid lijken te hebben, geen ergernissen tonen en kritiek van zich af laten glijden zonder dat het ze raakt. Tja, soms is dat ook bewonderenswaardig. Maar hoe fijn is het als iemand wél haar emotie toont? Wél zegt waar het volgens haar op staat? De boel wakker schudt door haar oprechte zorg uit te spreken, en zich vanuit haar hart verbindt met de opdracht waar de organisatie voor staat?
Aanpassen to-the-max kent een groot risico. Want wie is “de rest”? En hoe eenduidig, eenvormig is die rest nou eigenlijk? Je loopt het risico je telkens aan een ander aan te passen, die telkens ander gedrag vertoont, iets anders van jou verlangt, en als je niet oppast verlies je je eigen vorm. We spraken daarom over zelfvertrouwen. Over mogen zijn wie je bent, je realiseren dat je juist dáárom manager van deze afdeling bent, doen waar je voor staat, bij jezelf blijven en kleur bekennen. Ook als je daardoor opvalt – misschien juist omdát je daardoor opvalt.
Jitske Kramer noemt dat “de wijsheid van de minderheid”. Daarmee bedoelt ze die enkele luis in de pels, die als enige “tegen” stemt, niet uit recalcitrantie maar uit oprechte zorg. Die wijst op de valkuilen, anderen daarvoor behoedt, en die misschien niet de hippe snelle Jelle is maar juist weloverwogen nadenkt, en daar de tijd voor neemt. Bij zichzelf blijft. En zichzelf niet kwijtraakt.
Ik vind het een prachtige kwalificatie. Als je ervoor kiest om “de minderheid” te zijn, heb je iets anders te leren dan diplomatie en tact alleen. Het vraagt om visie, lef en vertrouwen. Om doorzettingsvermogen. Aan het eind van ons gesprek zei mijn cliënt “weer veel stof tot nadenken” te hebben. Prachtige opmerking, van een echte denker. Over een paar weken hoor ik wel van haar wat ze heeft gedaan. Ik kijk ernaar uit.